Het gelukkigste meisje ter wereld: fragment 3

‘Denk je nog weleens aan Arthur?’ vroeg ik. Andrew stopte zijn handen, behalve zijn duimen, in zijn zakken. De lichaamstaaldeskundige bij The Women’s Magazine heeft me ooit eens verteld dat iemand die zijn handen in zijn zakken stopt, verlegen is. Tenzij hij zijn duimen erbuiten laat. In dat geval was het een teken van zelfverzekerdheid. Van grote zelfverzekerdheid, zei ze letterlijk. ‘Ja, heel vaak.’ Ik knikte. ‘Ik ook.’

Andrew stapte over de drempel en kwam naar me toe, zodat al mijn alarmsignalen in werking traden, als bij een vliegtuig in moeilijkheden. Bradley had ook mijn laatste restje ijzeren vastberadenheid tot vijlsel vermalen. Dus als hij een grens wilde overschrijden, dan zou ik geen weerstand meer kunnen bieden. De dag was voorbij, het licht grijs geworden, en de schemerig witte ruimte om ons heen leek het decor van een zwart-witfilm. ‘Wat denk je als je aan Arthur denkt?’ vroeg hij.

Terwijl ik over de vraag nadacht, rustte mijn blik op zijn brede borst. ‘Dan denk ik aan hoe slim hij was. Hoe uitgekookt. Arthur doorzag mensen op een manier zoals ik dat nooit zal kunnen. Hij begreep ze en keek dwars door ze heen. Ik wou dat ik dat kon.’

Andrew kwam vlak voor me staan en legde zijn elleboog op de hoge richel van het raam. Zijn bovenlip krulde nauwelijks merkbaar. ‘En jij denkt dat je mensen niet begrijpt? Dat je ze niet doorziet?’

‘Ik probéér het wel.’ Ik glimlachte, blij met zijn reactie. Waren we aan het flirten?

‘Je bent heel sterk, Tif. Je bent stevig geankerd.’ Hij wees naar mijn buik. ‘Denk erom dat je daar nooit aan twijfelt.’ Ik keek naar zijn vinger, op slechts enkele centimeters van mijn lichaam. ‘En zal ik je nog eens wat vertellen?’ vroeg ik toen. Andrew wachtte zwijgend af.

‘Hij was grappig. Heel erg grappig.’ Ik keek uit het raam, naar de lage gebouwen rond de binnenplaats. ‘Arthur was grappig.’ Toen ik dat ooit tegen Luke zei, was hij geschokt achteruitgedeinsd.

Bij een herinnering aan Arthur verschenen er lachrimpeltjes rond Andrews ogen. ‘Ja, hij kon enorm grappig zijn.’ ‘Maar ik voel me niet slecht’, zei ik zacht. ‘Is dat erg? Ik voel me niet slecht om wat ik heb gedaan. Ik voel helemaal niets.’ Ik gebaarde met mijn hand van links naar rechts, om aan te geven hoe vlak het allemaal was. ‘Ik voel me volkomen neutraal bij het besef dat ik hem heb vermoord.’ Ik zoog mijn longen vol en ademde weer uit; het klonk alsof ik op een hete hap eten blies. ‘Volgens mijn beste vriendin ben ik nog steeds in shock. Ze denkt dat ik mijn emoties heb geblokkeerd, uit zelfbescherming.’ Ik schudde mijn hoofd. ‘Ik wou dat het zo was, maar ik denk het niet.’

Andrew fronste zijn wenkbrauwen en keek me afwachtend aan. ‘Wat denk jij dan dat het is?’ vroeg hij toen hij begreep dat ik er niets meer over ging zeggen.

‘Dat ik misschien’ – ik beet op mijn onderlip – ‘gewoon een kil, koud iemand ben.’ Ik praatte haastig verder. ‘Een egoïstisch kreng, alleen in staat iets te vóélen als ik er zelf belang bij heb.’

‘Tif,’ zei Andrew, ‘je bent níét egoïstisch. Ik ken niemand die zo dapper is als jij. Het is niet niks wat je hebt meegemaakt, en je was nog zo jong. Maar je hebt het overleefd. En niet alleen dat. Je hebt het achter je gelaten en iets van je leven gemaakt. Dat is heel bijzonder.’

Ik drong mijn tranen terug, want ik was als de dood dat hij zou schrikken van wat ik ging zeggen. ‘Ik ben in staat mijn beste vriend dood te steken, maar ik kan niet toegeven dat ik op het punt sta met de verkeerde man te trouwen.’ Andrew keek me ontsteld, geschokt aan. ‘Meen je dat echt?’ Ik dacht even na. Nu kon ik het nog terugnemen, mijn twijfels wegredeneren, zoals ik dat tegenover mezelf ook altijd deed. Maar ten slotte knikte ik.

‘Maar waarom doe je het dan? Waarom zet je er niet gewoon een streep onder?’ Andrew klonk zo verontrust dat ik me nog ellendiger voelde. Ik had altijd gedacht dat iedereen een zekere mate van reserve jegens zijn partner voelde. Ik haalde mijn schouders op. ‘Dat lijkt me duidelijk. Ik ben bang.’

‘Waarvoor?’ Ik keek strak over zijn schouder, naar een punt achter hem, en zocht naar de juiste woorden om het uit te leggen. ‘Bij Luke voel ik soms... een vermorzelende eenzaamheid. En daar kan hij niets aan doen.’ Ik streek met mijn wijsvinger onder mijn oog langs. ‘Luke is geen slecht mens, hij snapt het gewoon niet. Maar wie wel, denk ik dan. Wie zou dit afschuwelijke stukje van mijn leven kunnen begrijpen? Ik ben niet de gemakkelijkste, en misschien is dit alles wat ik mag verwachten. Misschien mag ik niet op meer hopen. Want het is met Luke niet alléén maar verkeerd, er is ook een hoop goeds. Dat ik met hem samen ben, biedt me zekerheid, een vorm van bescherming.’ Andrew fronste nog dieper. ‘Hoe bedoel je dat?’

‘Het is een idee dat ik heb...’ Ik tikte met mijn vingers tegen mijn slaap. ‘Het idee dat niemand me als Ani Harrison iets kan maken. TifAni FaNelli mag dan het soort meisje zijn dat over zich laat lopen, maar dat zal Ani Harrison niet gebeuren.’ Andrew bukte zich, zodat hij me recht in mijn ogen kon kijken. ‘Ik kan me niet herinneren dat TifAni FaNelli over zich heen liet lopen.’

‘Het is toch zo. Ik had misschien een grote mond, maar ik voelde me zo klein.’ Ik hield mijn duim en wijsvinger een paar centimeter uit elkaar. Andrew slaakte een zucht, toen voelde ik de wol van zijn dure trui tegen mijn gezicht, zijn vingers in mijn haar. We hadden elkaar amper ooit aangeraakt en het maakte me wanhopig, echt wanhopig, dat zijn geur en zijn huid me zo vreemd waren. Een onverklaarbaar verdriet welde in me op, verdriet bij de gedachte aan Luke, aan Whitney, aan zijn kinderen met hun prachtige namen, aan alle dierbaren die ons uit elkaar zouden houden. Het verdriet, om ons allemaal, trof me als een mokerslag.

Lees hier het derde fragment van Het gelukkigste meisje ter wereld van Jessica Knoll. 

Partner Content

Gesponsorde content