Column: Waarom hoofdredacteur Els Keymeulen geld moest stelen van haar eigen kinderen

Els Keymeulen

Hoofdredacteur Els Keymeulen schrijft elke maand in Feeling over haar avonturen in mode- of vrouwenland. Deze maand werd ze overspoeld door deur-aan-deur verkopers. En leerde ze nee zeggen, of toch niet?

De wilde weldoener

Jij ooit al eens geld gestolen van je kinderen? Anders ik wel. Maar ik kan het uitleggen. Geen idee hoe het komt, maar sinds pakweg een half jaar wordt onze voordeur overspoeld door mensen allerhande die iets komen verkopen. Een zak brokkelige koekjes, voor een school. Een stapel tombolakaarten, voor een plaatselijk rusthuis. Een hondenkalender, voor een asiel 100 kilometer verderop.

Elke week duikt er wel iemand op die een paar euro’s uit mijn zak klopt, want: ik ben zeer slecht in nee zeggen. Ik wil dat eigenlijk wel kunnen, want ik wil geen koekjes en geen steunkaarten en een hondenkalender heb ik al (echt!), maar mijn hoofd schudt nee en mijn mond zegt ja. En dus ben ik de hele tijd op zoek naar euro’s op de bodem van mijn tas of in het kleine potje op het keukenaanrecht, waarin melktanden van Bonita, oorbellen van mezelf, hondenkoekjes en muntjes liggen. Het zijn die ontgoochelde blikken waar ik niet tegen kan.

Afgelopen week – ik had net een pot spaghetti op het vuur staan – ging de bel. Ik wist al hoelaat het was toen ik achter het glas van de deur niet één, maar twee silhouetten zag staan: een duo heren met een geplastificeerd kaartje om hun nek en een doos met plantjesin de hand. Ze haalden geld op voor een blindendienst, en ik was tijdens hun verhaal al nee aan het schudden. Dat moest ik van mezelf: genoeg aan de deur gekocht. “Nee,” zei ik, “echt sorry, maar hier komt elke week wel iemand en ik ga even geen dingen meer kopen. Dus sorry maar deze keer...” Mijn verontschuldiging werd één langgerekt gewauwel, dus om mezelf te doen zwijgen, duwde ik de deur al een heel klein beetje dicht. “Jammer,” zei de linkse, “het is hier blijkbaar echt een zeer moeilijke buurt; we hebben nog al onze plantjes.”

Het was toen dat ik besloot over te gaan tot de Zeer Drastische Middelen: ik zou geld nemen uit de spaarpot van mijn dochter. Voor één keer.

Op dat moment viel mijn oog op dat bakje met plantjes: inderdaad nokvol, en de helft van de plantjes hing al slap te wezen. “Of wacht!”, hoorde ik mezelf zeggen. “Misschien dat ik toch een plantje koop.” Ik vroeg de prijs (vijf euro voor een triestige plant) en zei dat ik even geld moest zoeken. Omdat ik niet alleen een ruggengraat mis, maar ook vertrouwen in de medemens, liet ik de twee heren op straat staan en ging ik snel naar binnen, graven in mijn tassen, in de keukenpot, in mijn jaszakken en zélfs in de jaszakken van mijn man. Geen euro te vinden, laat staan vijf. Ik terug naar de deur: “Sorry, ik vind écht geen geld. Ik heb nog maar weinig cash in huis tegenwoordig en...”

De heren keken beteuterd: hadden ze eindelijk beet, had ik geen geld. “Oké”, zei de linkse weer. “Toch bedankt mevrouw, niks aan te doen. Het was voor de blinden.” Het was toen dat ik besloot over te gaan tot de Zeer Drastische Middelen: ik zou geld nemen uit de spaarpot van mijn dochter. Voor één keer. Met vijf trappen tegelijk holde ik naar boven, griste snel vijf euro uit een smileyspaarpot en koos een paarsig plantje uit de bak. De vijf euro heb ik intussen teruggestopt. Het plantje is helaas al dood.

Meer columns:

Partner Content

Gesponsorde content